Top 10 beleggingsboeken

  1. De Intelligente Belegger, Benjamin Graham

Na al die jaren blijft dit een tijdloos werk, aangezien er vooral heel waardevolle beleggersprincipes in worden besproken. Even baanbrekend was ‘Securities Analysis’, de meer professionele versie voor analisten, maar daarin drukt de tijdsgeest wel op de vele voorbeelden.

Benjamin Graham heeft ook een heel bekende volgeling, de multimiljardair Warren Buffett, die zijn werken steeds weer opnieuw leest om er nieuwe inzichten in te ontdekken.

Ik verkies de Nederlandstalige vertaling van de editie van 1949 en niet de latere versies, omdat het toen nog altijd moed vergde om over aandelenbeleggingen te schrijven. De Grote Depressie van de jaren dertig lag nog vers in het geheugen en Benjamin Graham bepleitte dan ook een voorzichtige aanpak.

Voor de conservatieve belegger betekende dat beleggen in een gediversifieerde portefeuille van gevestigde ondernemingen met een redelijke waardering. Voor de meer ondernemende belegger betekende dat koopjes met een prijs ferm onder de boekwaarde of zelfs de kasmiddelen. Een redelijke waardering voor gevestigde waarden betekende ook dat de gemiddelde koers-winstverhouding over de afgelopen vijf jaar niet meer dan 15 bedroeg.

In de huidige marktomgeving zijn zulke redelijke waarderingen, laat staan koopjes, moeilijker te vinden. Niettemin nemen we de belangrijke les mee dat we elke belegging als een ondernemer moeten benaderen. Een grondige analyse van de waarde is dan ook van belang en enkel als Mr. Market, het befaamde manisch-depressieve typetje, minder vraagt dan die waarde, happen we toe.

  1. Common Stocks & Uncommon Profits, Philip A. Fisher

Warren Buffett kwam eind jaren zestig tot het inzicht dat de vijver van laag gewaardeerde aandelen begon op te drogen. Onder meer dit boek was zijn intellectuele gids om over te schakelen op een geconcentreerde portefeuille van redelijk geprijsde kwaliteitsondernemingen.

De beleggersstijl van Philip Fisher wordt getekend door het technologische optimisme in het Amerika van de jaren vijftig en zestig. Ondernemingen konden op kosten van de Amerikaanse defensie volop projecten in onderzoek en ontwikkeling opzetten, die ook heel winstgevende spin-offs als de populaire rekenmachines of kleurentelevisies opleverden.

Ondanks die positieve onderstroom, kwam het erop aan dergelijke kwaliteitsvolle ondernemingen met hoog opgeleid en gemotiveerd personeel en tevreden klanten op te sporen. Je huiswerk maken en de verschillende stakeholders met een vragenlijst bestoken zijn daarbij onmisbaar. De gemunte term hier is ‘scuttlebutt’: indien een werknemer of een klant van een concurrent zich lovend uitlaat, dan is dat meestal een heel goed teken.

Philip Fisher paste dat succesvol toe door de grootste groeiers, zoals Texas Instruments en Motorola, te selecteren. Maar in het voorwoord gaf zijn zoon ook toe dat hij de fout maakte die veel te lang bij te houden. Dat is wellicht ook een les dat we steeds opnieuw ons huiswerk moeten maken.

  1. One Up on Wall Street, Peter Lynch

Zoals de communisten hun manifest aan Karl Marx ontlenen, kunnen kleine beleggers daarvoor terecht bij Peter Lynch. Zijn credo luidt: “Kleine beleggers aller landen: volg niet blindelings de beurstips of de zogezegde professionals, maar vertrouw op je eigen kennis en beleg in de groeiondernemingen waarvan je de producten waardeert. Beleg dus in wat je kent en wat je aan een kind van acht jaar in een paar zinnen kan uitleggen.”

Het kan perfect over minder populaire aandelen gaan en het aantal aandelen in portefeuille zal misschien beperkt zijn. De kleine belegger heeft bovendien verschillende streepjes voor op de professionele beleggers. Hij of zij kan vasthouden aan een participatie, ook al presteert die tijdelijk minder goed. De grootte van je investering beïnvloedt de koers evenmin en kan nog altijd het verschil maken voor je portefeuille.  

De waardering moet wel in verhouding staan tot de groei. Peter Lynch hanteert daarvoor de stelregel dat de langetermijngroei van de winst opgeteld bij het dividendrendement meer dan 1,5 keer de koers-winstverhouding moet bedragen. Dat is wellicht een beetje te streng in de huidige tijd en dateert van de jaren tachtig, toen intrestvoeten nog met twee cijfers werden geschreven (en alle waarderingen daardoor naar beneden werden getrokken).

Loonde die strategie? Zeker, de prestaties van zijn Magellan Fund spreken voor zich: de ‘ten-baggers’ (aandelen met koers die x 10 ging) stapelden zich op en zorgden in de periode 1977-1990 voor een jaarlijkse return van 29,2 procent, dubbel zo hoog als de S&P500-index.  

  1. The future for investors, J.J. Siegel

We moeten nu ook niet te veel vertrouwen hebben in groeiaandelen, stelt Jeremy J. Siegel. Het zijn de gevestigde ondernemingen, waarvan de dividenden consequent worden herbelegd, die steevast de hoogste return opleverden. Professor Siegel onderbouwt dat met een uitgebreide analyse van de returns van de originele S&P500-ondernemingen (in 1957) en hun spin-offs in de periode 1957-2003.

Professor Siegel toont de kracht van het herbelegde dividend heel helder aan in hoofdstuk 10, waarin de ‘bear market protector’ en de ‘return accelerator’ worden uitgelegd. Dividenden vormen een uitstekende bescherming tegen berenmarkten. In zoverre het dividend stabiel blijft, kunnen daarmee bij lagere koersen steeds meer aandelen worden gekocht. De meest treffende illustratie op macrogebied is de crash van 1929 (p. 126): na correctie voor inflatie, duurde het zonder een herbelegging van dividenden tot 1956 om de financiële verliezen te verwerken, terwijl met een herbelegging de klus al omstreeks 1941 was geklaard.

"Met de Grote Depressie van de jaren dertig nog vers in het geheugen bepleitte Benjamin Graham een voorzichtige aanpak."

-
  1. Richer, Wiser, Happier, William Green

Na boeken met vooral waarderingsmethoden, is dit boek over beleggersfilosofieën en de menselijke, psychologische kant van de meester-belegger een welgekomen afwisseling. Het helpt gemeenschappelijke karaktertrekken van succesvolle beleggers te detecteren. De zijsprong naar hun levensstijl en de moeilijkheden die ze ervoeren om tot een succesvolle belegging te komen, is mooi meegenomen.  

Hoofdstuk 8 over Charlie Munger heb ik verschillende keren herlezen. De ietwat moeilijker te interviewen evenknie van Warren Buffett legt er vooral de nadruk op niet als een idioot over te komen. Bij een belegging dien je niet zozeer op zoek te gaan naar de succesfactoren, maar naar de factoren die kunnen bijdragen tot een mislukking. Het beste is uit te gaan van een worstcasescenario, om van daaruit terug te redeneren en je af te vragen welke verkeerde acties zouden kunnen leiden tot dat scenario (p. 203).

In ‘Poor Charlie’s Almanac’ somt Charlie Munger de meest voorkomende beleggersfouten op. Zo dien je bij elke belegging de belangen van de promotor van de belegging of het aandeel na te gaan. De auteur geeft het voorbeeld van een fonds waarin de fondsmanager zelf geen participatie aanhoudt, maar wel hoge beleggingscommissies opstrijkt. ‘Alignment of interest’ of ‘skin in the game’ is dan ook van essentieel belang.

  1. Thinking, fast and slow, Daniel Kahneman

Wie niet genoeg krijgt van de psychologische valkuilen waarin een belegger geregeld valt, kan terecht in dit werk. Blutsen en builen gegarandeerd na het zelf proberen te beantwoorden van de vele psychologische vragen in dit boek.

De auteur is een Israëlische psycholoog en Nobelprijswinnaar, die wereldberoemd werd met experimenten (samen met zijn vroeg overleden kompaan Amos Tversky ) over menselijke beslissingen die een economisch raakvlak hebben. Centraal staan de fouten die ontstaan doordat de emotionele, snelle kant van het brein onder druk de overhand krijgt op het trage, rationele deel.

  1. The Investment Checklist, Michael Shearn

Dit is een eigentijdse versie van de checklist van Philip Fisher. Benjamin Graham zei het al dat een extra rendement niet wordt behaald door een beetje extra energie in de analyse te steken. Superieure resultaten worden eerder behaald door een (heel) grondige analyse. Het is zoals in de sport, waar het dikwijls op die paar seconden sneller of centimeters verder aankomt.

De 59 vragen van Michael Shearn bieden zeker de kans voor een grondige analyse. Hij past ze toe op concrete voorbeelden, wat de praktische toepassing op de eigen aandelen vergemakkelijkt. Op het einde van elk hoofdstuk worden de belangrijkste aandachtspunten herhaald. Heel handig voor interviews (bijvoorbeeld op VFB-evenementen en bij bedrijfsbezoeken) is appendix B, ‘How to interview the Management Team’.

  1. The Smart Money Method, Stephen Clapham

In dit werk focust de gepensioneerde hedge fund-partner Stephen Clapham op de selectiemethoden voor kwaliteitsondernemingen. Hij zoekt die ondernemingen vooral in de b2b-sector, omdat consumentengerichte ondernemingen te veel onderhevig zijn aan grillen.

Doordat hij zowel long- als shortposities inneemt, heeft hij oog voor zowel de positieve als de negatieve aspecten. Hij behandelt dan ook voorbeelden van beide. Die ambivalente focus is een stevige plus ten opzichte van beleggers die enkel op zoek zijn naar koopjes en daardoor minder alert zijn voor de zwakten van een belegging, ook als die achteraf opduiken. Als pure longbelegger zijn we onbewust enkel op zoek naar informatie die onze initiële beleggingskeuze bevestigt.

"Extra rendement wordt niet behaald door een beetje extra energie in analyse te steken."

-
  1. Investment fables, Aswath Damodaran

Aswath Damodaran, professor corporate finance aan de Stern School of Business van New York University, is vooral bekend om zijn werk over bedrijfswaarderingen. In dit boek houdt hij de grote verhalen die de belegger overtuigen om te beleggen, kritisch tegen het licht.

Passeren de revue: dividendaandelen, goedkope aandelen met een lage koers-winstverhouding, groeiaandelen, aandelen in excellente bedrijven, contrair beleggen, fusies en overnames, beleggen op de lange termijn enzovoort. De historische prestaties van elk verhaal worden getest en voor elke beleggersstijl wordt ook de negatieve zijde belicht. Goedkope aandelen zitten misschien wel in de problemen of groeien nauwelijks, groeiaandelen en excellente bedrijven zijn duur en de Japanse belegger van de jaren tachtig of de Amerikaanse belegger van de jaren twintig van de vorige eeuw kan getuigen dat de lange termijn wel heel erg lang kan worden.

De auteur probeert (indien mogelijk) de bruikbaarheid van elk groot verhaal op te krikken door er bijkomende criteria aan te verbinden, wat het boek ook tot een handige handleiding maakt voor gebruikers van ‘stock screeners’. Aandelen met hoge dividendrendementen zijn bijvoorbeeld maar aantrekkelijk in geval van een redelijke pay-out en minimale groei. Aandelen met een lage prijs-boekwaarde zijn maar een redelijk koopje als de return on equity minimaal 10 procent bedraagt en bij een aanvaardbaar risico (bijvoorbeeld beta <1,5, lage schuldgraad). De auteur waarschuwt wel dat dat soms een heel beperkte selectie oplevert.

  1. De wereld van gisteren, Stefan Zweig & When Money Dies, Adam Ferguson

Benjamin Graham, Warren Buffett, Philip Fisher, Peter Lynch… Het waren ongetwijfeld geniale beleggers, maar ze hadden ook de tijdsgeest mee. Benjamin Graham kon van de traumatische beurservaring van de Amerikaanse belegger in de jaren dertig profiteren om aandelen tegen bodemprijzen op te pikken. Philip Fischer had als rugwind het technologische optimisme van de jaren vijftig en zestig. Warren Buffett kon eerst profiteren van ondergewaardeerde aandelen en daarna van een groeiende internationalisering van Amerikaanse producten, zoals Coca-Cola, en vanaf de jaren tachtig was er een voortdurende daling van de langetermijnrente en een afnemende inflatie.

Maar wat als die tijdsgeest omkeert? Wat is de impact op ons vermogen in een worstcasescenario, bijvoorbeeld in geval van hyperinflatie? Dat kunnen we vernemen in twee historische werken.

‘De wereld van gisteren’ kan je opvatten als een lange afscheidsbrief van de Joodse literaire kosmopoliet Stefan Zweig, die kort na het voltooien in 1942 zelfmoord pleegde. De auteur beschrijft de periode vanaf zijn geboorte als een ware rollercoaster. In de hoofdstukken over de periode na de Eerste Wereldoorlog, vernemen we in een eigentijdse verhaalstijl hoezeer het comfort van de Oostenrijkse burgers was gedaald. Maar weinig beleggingen ontsnapten aan de vooruit hollende inflatie. De eerste slachtoffers waren de overtuigde patriottische beleggers in oorlogsobligaties, waarvan de reële waarde tot nul werd herleid.

In ‘When money dies’ biedt Adam Ferguson een monetaire verklaring voor de inflatie in het nieuwe Duitsland na de Eerste Wereldoorlog. Als beleggers interesseren ons vooral de passages waarin het welvaren van de verschillende beleggingen wordt toegelicht. Misschien zijn daar ook lessen uit te trekken voor een hedendaagse belegger die geconfronteerd wordt met een stijgende inflatie en toenemende intrestvoeten?

Goud en vreemde valuta houden weliswaar stand, maar naar het einde toe werden wetten uitgevaardigd om die in beslag te laten nemen. De obligatiebelegger bracht het er het meest bekaaid van af. De industriële aandelen behielden circa een kwart van hun vooroorlogse koopkracht.

Ondanks de negatieve afloop voor de Duitse belegger in de jaren 1920, kunnen we wellicht positiever besluiten voor de hedendaagse belegger. Rekening houdend met het ruimere aanbod van internationale aandelen en een betere corporate governance, zou een breed gespreide aandelenportefeuille vandaag een betere bescherming moeten bieden.